Geschiedenis

De geschiedenis van de huidige Cornelis Tromp Groep 14 begint op 1 mei 1936. Op die dag wordt de Schiebroekse Verkenners groep 28 (een landgroep) opgericht in Tuinstad Schiebroek. Na de Tweede Wereldoorlog verandert de groep naar een Zeeverkennersgroep, waarbij ook de naam wordt gewijzigd naar Cornelis Tromp groep 28.
In Hillegersberg wordt op 1 april 1938 de Hillegondagroep 14 opgericht door Hopman A.C. van Boven. Ook dit was van oorsprong een Landverkennersgroep, die direct na de oorlog verandert in een Zeeverkennersgroep.
Beide groepen fuseren in 1950 tot Cornelis Tromp Groep 14.

Enkele 'hoogtepunten' uit onze lange geschiedenis zijn:

  • 1948: Groep 14 krijgt de beschikking over het clubhuis aan de Strekkade
  • 1958: De groep krijgt de beschikking over het terrein aan het Prinsemolenpad 58
  • 1975: Het nieuwe zeeverkennersclubhuis wordt geopend.
  • 1979: Vanaf nu zijn zowel jongens als meisjes welkom bij de Cornelis Tromp Groep
  • 1995: De 'waterwelpen' (nu Dolfijnen) gaan aan de slag
  • 1995: De 'Wilde Vaart' wordt opgericht

Herinneringen aan het schip Rambonnet,
als kortstondig onderkomen voor de zeeverkenners van de Cornelis Trompgroep uit Hillegersberg-Schiebroek in het jaar 1950 
door Jan van Borselen

Ligplaats aan het Buizengat

Mijn eerste kennismaking met de Rambonnet was in het voorjaar van 1950. Het schip was toen in gebruik bij de Rotterdamse zeeverkennersgroep 27, de Rudyard Kiplinggroep. De Rambonnet lag afgemeerd in het Buizengat, het doodlopende verlengde van het Boerengat in Kralingen. Het schip was bereikbaar via de Oostmaaslaan, die liep langs het emplacement van het toenmalige Maasstation. Halverwege de Oostmaaslaan gaf een duistere brandgang tussen de huizen toegang tot de aanlegplaats achter de huizenrij. Daar lag het nogal verwaarloosd ogende schip, dat eigendom was van het district Rotterdam vam de N.P.V. (Nederlandse Padvinders Vereniging).

De meeste leden van groep 27 kwamen niet uit Kralingen zelf, maar woonden in het westen en noorden van de stad. Dat hun onderkomen toen uitgerekend in een verborgen hoekje van Kralingen lag, had mogelijk te maken met het lage liggeld van deze nogal armoedige ligplaats: niet langs een kademuur, maar tegen een rommelig paadje langs een rij achtertuintjes.

Fusie van drie zeeverkennersgroepen

Groep 27 was nogal gekrompen en had een gebrek aan leiding, waarop in 1950 werd besloten om de groep te fuseren met de grotere groep 28, de Cornelis Trompgroep uit Schiebroek. Naam en nummer van deze grotere groep bleven gehandhaafd en zo werd groep 27 vrij geruisloos ingelijfd bij groep 28.Daarbij zou de Rambonnet mee overgaan als onderkomen voor de nu uitgebreide groep 28.

Groep 28 zou later dat jaar ook nog fuseren met de Hillegersbergse groep 14, de Hillegondagroep. Die groep beschikte over een troephuis met boten (waaronder enkele 'stormboten' uit de oorlog) aan de Bergse Voorpias (Strekkade). Ook groep 14 was dus een aantrekkelijke partner voor groep 28, die zelf alleen beschikte over een grote stalen reddingssloep (met een rood noodzeil). De nieuwe combinatie van groep 28 en groep 14 zou leiden tot de naam Cornelis Trompgroep - groep 14 (van allebei wat). Ook de halsdoeken werden gecombineerd: geel met in het midden van de punt een groene verticale baan (groep 28 had oorspronkelijk een gele halsdoek met blauwe achtpuntige ster, het oude gemeentewapen van Schiebroek). Terzijde: de Cornelis Trompgroep bestaat nog steeds als groep 14 (voor jongens en meisjes) en heeft tegenwoordig haar troephuis met boten aan de Bergse Voorpias, nu aan het Prinsemolenpad langs de Rotte.

De beide fusies (eerst groep 27 met 28, daarna de nieuwe groep 28 met 14) moesten leiden tot een vruchtbare combinatie van capaciteiten: de Rambonnet als nieuw onderkomen voor alle zeeverkenners (waarbij het troephuis van groep 14 aan de Strekkade dan kon worden overgelaten aan de grote welpenhorde), terwijl een gecombineerde vloot zou ontstaan uit de boten van groep 14 en groep 28.

De plannen voor beide fusies waren waarschijnlijk bedacht door de leider van groep 28, schipper Ed. Lankenau uit Schiebroek (hij had de grote Jamboree van 1937 nog meegemaakt). Direct na de oorlog had hij in Schiebroek (opnieuw) een padvindersgroep opgericht. Eerst als landverkenners, maar op verzoek van de leden omgezet in zeeverkenners, zij het nog zonder enig varend materieel. Schipper Lankemau gold als een soort beroepspadvinder, want hij werkte fulltime op het Rotterdamse hoofdkwartier van de N.P.V. Elke dag fietste hij vanuit Schiebroek naar zijn kantoor aan het Haringvliet 76, waar toen ook de Scout Shop was gevestigd. Door zijn werk op het hoofdkwartier was hij goed op de hoogte van het reilen en zeilen van alle Rotterdamse padvindersgroepen en kon zo gemakkelijk initiatieven nemen voor een fusie.

Mislukte versleping naar de Rotte

Om het beoogde doel van de fusie te bereiken was een grote nautische operatie nodig: versleping van de Rambonnet naar de Rotte, zo dicht mogelijk bij het bestaande troephuis van groep 14 aan de Bergse Voorpias (Strekkade). Een overbrenging van het grote schip naar de Bergse Plas zelf was niet mogelijk, dit wegens de smalle doorgang van het sluisje bij de Prins Bernhardkade (Berg- en Broekse Verlaat). De geplande vaarroute van Buizengat naar Rotte: Buizengat - Boerengat - Haringvliet - Oude Haven - Nieuwe Maas - Parksluizen - Coolhaven - Delfshavense Schie - Schie- Schiekanaal - Noorderkanaal - Rotte, waarvoor een kleine sleepboot was ingehuurd.

De sleeptocht begon op een late zaterdagmiddag in het najaar van 1950 en ging die dag niet verder dan een insteekhaven in de Spaanse Polder (waarschijnlijk de Alblashaven). Tijdens die sleepreis via de Maas en de Schie mochten alle meevarende zeeverkenners om de beurt een tijdje aan het roer staan van de Rambonnet (met het grote stuurwiel in de open lucht). We beleefden de Rambonnet als een kustvaarder en dus als een (klein) zeeschip. Het beviel me goed om als 15-jarige bootsman (van de bak 'Otters') aan het roer te mogen staan van een heus 'zeeschip'. Al was ik zelf pas aan de beurt op het binnenwater van de kalme Schie.

Al eerder was berekend dat de Rambonnet te hoog stak om het lage spoorviaduct van de Ceintuurbaan over de Rotte te kunnen passeren. Om de beoogde ligplaats in de Rotte toch te kunnen bereiken, was bedacht om het schip vol te pompen met water waardoor het een stuk lager zou komen te liggen. Na het weekeinde werd die operatie gestart met behulp van een ingehuurde pomp op de wal. Toen het water in het grote ruim zo'n anderhalve meter hoog stond, liep het onverwachts mis. Iets wat elke ervaren zeeman kon voorspellen: het grote 'vrije-vloeistofoppervlak' in het scheepsruim kwam geleidelijk in beweging, als gevolg van een kleine verstoring in het evenwicht. Het resultaat: prompt schoof de hele watermassa weg naar één kant, waardoor het complete schip langzaam maar zeker kapseisde. Het maakte water en kwam in half gezonken toestand schuin tegen de wallekant te hangen. Twee op het dek staande zeeverkenners (waaronder de schrijver van dit verhaal) zagen nog net kans om hun van dek schuivende fietsen met een boog op de wal te smijten, om vervolgens zelf als schipbreukeling in het water te springen en op de wal te klimmen.

De operatie met vrijstaand water als ballast was daarmee voorgoed over. De Rambonnet werd na een paar dagen vakkundig leeggepompt, waarna schipper Lankenau besloot om af te zien van verdere verwerving van het schip. Een voorstel om het later nog eens te proberen met een lading stenen kreeg geen kans meer. Het NPV-district kon toen als eigenaar op zoek gaan naar een andere bestemming.

Zestig jaar later huisvest de Rambonnet kennelijk nog steeds zeeverkenners, nu in Den Briel. Wat mij betreft: een goede verdere vaart en nooit meer kapseizen.

Rotterdam, 10 oktober 2011